Huisjesmelkerij kan leiden tot uitbuiting, verhuur aan illegalen, huisvesting van criminelen, overbewoning en (brand)onveiligheid. Althans, zo stelde het Ministerie van Veiligheid en Justitie in de Handreiking voor de implementatie en toepassing van de Wet Bibob in juli 2014. Om dergelijke criminele praktijken te voorkomen is destijds besloten de Wet Bibob (ook) van toepassing te verklaren op vergunningen op grond van de Huisvestingswet- en regelgeving. Denk daarbij aan huisvestingsvergunningen, onttrekkingsvergunningen en omzettingsvergunningen.
Niet alle gemeenten hebben echter een huisvestingsverordening waarin een vergunningplicht is opgenomen voor het omzetten, samenvoegen, onttrekken van woonruimte, of voor het verbouwen van één woonruimte tot twee of meer woonruimten. Dit betekent in de praktijk dat de Wet Bibob in deze gevallen niet van toepassing is, want de Wet Bibob geldt in beginsel niet zonder vergunningplicht (zie artikel 7 lid 1 Wet Bibob). Wanneer een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan is aangevraagd voor een bouwplan in een gemeente waarin geen huisvestingsverordening geldt en het bevoegd gezag vreest dat deze omgevingsvergunning zal worden misbruikt voor bijvoorbeeld overbewoning, kan een dergelijke omgevingsvergunningsaanvraag niet met het oog op de Wet Bibob worden geweigerd. De Wet Bibob biedt daarvoor namelijk geen grondslag.
De wetgever heeft de komst van de Omgevingswet aangegrepen om ervoor te zorgen dat de Wet Bibob bij veel vergunningplichtige activiteiten kan worden toegepast om ‘huisjesmelkerij’ te bestrijden. Wat dit betekent voor de vastgoedpraktijk lichten wij toe na een korte toelichting op de Wet Bibob.
De wet Bibob
Met de Wet Bibob beoogt de wetgever om te voorkomen dat overheidsorganen ongewild criminele activiteiten faciliteren bij het verlenen van bepaalde vergunningen. De Wet Bibob maakt het voor bestuursorganen mogelijk om een aangevraagde beschikking te weigeren of (gedeeltelijk) in te trekken als sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning mede gebruikt zal worden om (i) uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten (ook wel de ‘a-grond’ genoemd), of (ii) strafbare feiten te plegen (ook wel de ‘b-grond’ genoemd).
Een weigering of intrekking moet goed worden gemotiveerd. Daarom wordt vaak advies gevraagd aan het Landelijk Bureau Bibob, een onafhankelijk expertisebureau dat integriteit screenings uitvoert. Bevoegde gezagen mogen in beginsel uitgaan van de expertise van dit bureau. Onder de Wet Bibob wordt onder ‘strafbare feiten’ overigens ook verstaan een feit waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
De typen omgevingsvergunningen die door bevoegde gezagen kunnen worden geweigerd op grond de Wet Bibob zijn divers. Denk hierbij aan een milieuvergunning [1], een vergunning op grond van de Drank- en horecawet [2], omgevingsvergunningen voor het bouwen [3] en vergunningen op grond van Huisvestingswet- en regelgeving.[4] Naar huidig recht is het daarentegen niet mogelijk om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te weigeren, indien er naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van ernstig gevaar dat de omgevingsvergunning zal worden gebruikt om (kort gezegd) uit gepleegde strafbare feiten verkregen voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen.
Het bevoegd gezag kan de Wet Bibob dus alleen toepassen als er bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen of een andere vergunning (bijvoorbeeld op grond van de vigerende huisvestingsverordening) benodigd is. Als er sprake is van vergunningvrije bouwactiviteiten en er geldt geen huisvestingsverordening in een gemeente, dan kan aan de Wet Bibob worden ontkomen. Dit is onwenselijk.
Omgevingsplanactiviteiten onder reikwijdte Wet Bibob
De wetgever wil gelet op het voorgaande voorkomen dat malafide huisjesmelkerij zich kan verplaatsen van gemeenten mét huisvestingsverordening - waar de Wet Bibob wel kan worden toegepast - naar gemeenten waar geen huisvestingsverordening is vastgesteld. De wetgever heeft ervoor gekozen om daarvoor niet de Wet Bibob zelf te wijzigen, maar dit in de Omgevingswet te regelen. Alle vergunningplichtige omgevingsplanactiviteiten zullen generiek onder het toepassingsbereik van de Wet Bibob worden gebracht. Door deze verdere verbreding wordt mede tegemoetgekomen aan de wens van gemeenten om ook andere op grond van het omgevingsplan vergunningplichtige activiteiten onder de Wet Bibob te laten vallen. In artikel 5.31 lid 2 van de Omgevingswet is daarom geregeld dat een aanvraag voor een omgevingsplanactiviteit kan worden geweigerd, indien (de a-grond of b-grond van) de Wet Bibob van toepassing is.
Dit betekent dat, anders dan nu het geval is, ook gebruikswijzigingen in gebouwen binnen de reikwijdte van de Wet Bibob kunnen komen te vallen. De wetgever merkt op dat het aan het bestuursorgaan is om het instrument ‘risicogericht’ in te zetten, gelet op de diversiteit aan activiteiten waar het bij omgevingsplanactiviteiten om kan gaan. Dit past bij de trend om bestuursorganen meer ruimte te geven om hun discretionaire bevoegdheid te gebruiken, aldus de wetgever.
Wat betekent dit voor de Vastgoedpraktijk
Met het voorgestelde artikel 5.31 lid 2 van de Omgevingswet worden alle vergunningplichtige omgevingsplanactiviteiten onder de reikwijdte van de Wet Bibob gebracht. De wetgever laat gemeenten daardoor veel ruimte om zelf te bepalen wat de reikwijdte van de Wet Bibob wordt. Wij sluiten niet uit dat dit tot gevolg heeft dat er vaker advies aan het Landelijk Bureau Bibob wordt gevraagd en dat omgevingsvergunningen in de vastgoedsector vaker op grond van de Wet Bibob zullen worden geweigerd.
[1]Artikel 2.20 lid 1 en artikel 5.29 lid 4 Wabo.
[2] Artikel 7 lid 1 Wet Bibob in samenhang bezien met de Drank- en horecawet- en regelgeving.
[3] Artikel 2.20 lid 1 en artikel 5.29 lid 4 Wabo.
[4] Artikel 7 lid 1 Wet Bibob in samenhang bezien met de Huisvestingswet- en regelgeving.