Rb. Limburg 28 april 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:3797
Een feitelijke beleidsbepaler is in faillissement aansprakelijk jegens de boedel als een statutaire bestuurder. Dat betekent dat hij of zij in geval van onbehoorlijk bestuur aansprakelijk is voor het boedeltekort. Vanwege deze verstrekkende consequentie is van groot belang wanneer iemand kan worden aangemerkt als feitelijke beleidsbepaler. In de jurisprudentie wordt dit niet snel aangenomen, maar de rechtbank Limburg trok de teugels onlangs strak aan. Zij oordeelde dat een aandeelhouder kwalificeerde als feitelijke beleidsbepaler vanwege een statutaire goedkeuringsbevoegdheid.
De curator in het faillissement van de Maastrichtse Autobus Combinatie B.V. stelde de voormalige bestuurder en zijn echtgenote aansprakelijk voor het boedeltekort vanwege kennelijk onbehoorlijk bestuur (artikel 2:248 BW). De echtgenote van de bestuurder was enig aandeelhouder van de vennootschap en diende, op grond van de statuten, alle transacties boven EUR 15.000 te accorderen. Vanwege deze goedkeuringsbevoegdheid meende de curator dat zij kon worden aangemerkt als iemand die “het beleid van de vennootschap heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware [z]ij bestuurder” in de zin van art. 2:248 lid 7 BW.
Bij beantwoording van de vraag wanneer iemand kwalificeert als feitelijke beleidsbepaler wordt vaak houvast gezocht in de parlementaire geschiedenis van art. 2:248 lid 7 BW. In de Memorie van Antwoord worden twee voorwaarden genoemd waaraan moet zijn voldaan om te kwalificeren als feitelijke beleidsbepaler. Er moet sprake zijn van (i) directe bemoeienis met het bestuur en (ii) feitelijke terzijdestelling van het formele bestuur. Deze twee voorwaarden zijn niet (meer) onomstreden. De voorwaarde ”feitelijke terzijdestelling van het formele bestuur” kan de laatste jaren rekenen op weinig instemming in de literatuur.
Of de rechtbank Limburg die kritische geluiden heeft opgepikt wordt niet duidelijk uit de uitspraak. Zij lijkt het hiervoor genoemde kader ten grondslag te leggen aan haar beoordeling, maar komt op basis daarvan tot een verrassende conclusie. De rechtbank citeert eerst de twee voorwaarden uit de wetsgeschiedenis en stelt daarnaast vast dat transacties alleen doorgang konden vinden als de aandeelhouder daaraan haar goedkeuring verleende. Vervolgens komt de rechtbank tot de slotsom, zonder nadere toelichting, dat aandeelhouder is aan te merken als feitelijke beleidsbepaler.
Het is jammer en onnodig dat de rechtbank haar oordeel niet nader motiveert. Er zijn namelijk goede redenen om niet de voorwaarde te stellen van terzijdestelling van het formele bestuur. Art. 2:248 lid 7 BW beoogt te bewerkstelligen dat personen die acteren als bestuurder ook aansprakelijk zijn als bestuurder. Niet valt in te zien waarom dat niet eveneens zou moeten gelden voor personen die náást een ander acteren als bestuurder. De wettekst van art. 2:248 lid 7 BW lijkt daar ook op te wijzen door nadrukkelijke vermelding van degene die het beleid “mede” heeft bepaald.
Of de aandeelhouder in kwestie feitelijk het beleid (mede) bepaalde, kan op basis van het vonnis eigenlijk niet worden beoordeeld. Zo blijkt niet hoe gebruikelijk transacties boven EUR 15.000 waren bij de Maastrichtse Autobus Combinatie. Hoe zeldzamer deze waren, des te minder aanleiding er is om de aandeelhouder aan te merken als feitelijke beleidsbepaler. De statutaire goedkeuringsbevoegdheid bewerkstelligt dan geen vergaande controle op het bestuur, maar slechts tot een check bij relatief omvangrijke transacties. Evenmin wordt uit het vonnis duidelijk of het bestuur van de Maastrichtse Autobus Combinatie de statutair vereiste goedkeuring daadwerkelijk altijd vroeg. Als de bepaling in de praktijk niet werd nageleefd, zie ik geen reden om aan te nemen dat de aandeelhouder het beleid (mede) heeft bepaald.
Wat de juridische grondslag ook precies is: het vonnis van de rechtbank Limburg moge dienen als waarschuwing voor partijen die zich bedienen van verstrekkende statutaire goedkeuringsbepalingen. Degene die op die manier de touwtjes feitelijk (mede) in handen neemt, loopt mogelijk ook de bijbehorende aansprakelijkheidsrisico’s. Met veel macht, komt nu eenmaal veel verantwoordelijkheid.