In een recente uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (18 maart 2022) heeft de voorzieningenrechter geoordeeld over de uitvoering van een overeenkomst die is gesloten voorafgaand aan de Didam-uitspraak van de Hoge Raad (arrest van 26 november 2021). Het betreft de verkoop van een perceel door de gemeente Nieuwegein aan Shell eind 2020.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de gemeente Nieuwegein ook in 2020 al gebonden was aan het gelijkheidsbeginsel, op basis waarvan de gemeente potentiële gegadigden gelijke kansen had moeten bieden om het onroerend goed in eigendom te verkrijgen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente dit heeft nagelaten. Het onroerend goed mag daarom vooralsnog niet worden geleverd aan Shell. Het is echter niet uitgesloten dat Shell als enige serieuze gegadigde kan worden aangemerkt. De gemeente krijgt de kans om het voornemen van de transactie te publiceren en te onderbouwen dat Shell de enige serieuze gegadigde is.
De voorzieningenrechter heeft zich in deze uitspraak niet uitgelaten over de mogelijke nietigheid van de overeenkomst. Enkel is geoordeeld dat de levering geen doorgang mag vinden. Deze uitspraak kan zeer verstrekkende gevolgen hebben voor de praktijk. Deze uitspraak zou immers met zich brengen dat er een verbod tot levering geldt voor álle voor 26 november 2021 gesloten overeenkomsten waarbij nog geen levering heeft plaatsgevonden. Het is nu afwachten of dit oordeel bij hogere rechterlijke instanties in stand zal blijven.
Link naar uitspraak: Rechtbank Midden-Nederland 18 maart 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1017