Een advocaat dient in de uitvoering van een aan hem verleende opdracht de zorg van een goed opdrachtnemer te betrachten, zodat hij dient te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat kan worden verwacht. Deze open norm wordt in de rechtspraak nader uitgewerkt.
Een recent voorbeeld hiervan betreft een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De advocaat in kwestie stond een vastgoedmaatschap bij in een arbitrage over de uittreding van één van de maten. De maatschap verloor deze arbitrage. Haar vorderingen werden afgewezen, terwijl de reconventionele vordering van de uittredende maat werd toegewezen op de grond dat de maatschap de stellingen die daaraan ten grondslag lagen onvoldoende had betwist.
In een hieropvolgende beroepsaansprakelijkheidsprocedure volgt de rechtbank de maatschap in haar stelling dat de advocaat zijn zorgplicht heeft geschonden door hetgeen ten grondslag lag aan de reconventionele vordering onvoldoende te betwisten. De advocaat hoorde te weten dat het niet steeds voldoende is om de stellingen van de wederpartij bloot te betwisten, maar dat die betwisting ook gemotiveerd moet zijn en dat een ongemotiveerde of te weinig onderbouwde betwisting kan worden gepasseerd. Een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat had in deze zaak anders gehandeld.
Voor de vraag of deze beroepsfout tot schade heeft geleid, gebruikt de rechtbank het leerstuk van de kansschade. De rechtbank schat het toewijsbare bedrag aan schadevergoeding in aan de hand van de goede en kwade kansen die de maatschap zou hebben gehad zonder de gemaakte fout. Alles afwegend acht de rechtbank de kans dat een arbiter na een deugdelijke betwisting door de maatschap tot een voor haar gunstiger oordeel zou komen op 40%, zodat 40% van de schade toegewezen wordt.