Inleiding
De pre-packaged insolvency ("pre-pack") heeft tussen 2011 en 2018 zijn intrede en uittrede gedaan in het Nederlandse insolventierecht. Dit herstructureringsmechanisme biedt in beginsel een passende oplossing voor schade (verlies van ondernemerswaarde) die het gevolg is van een faillissement, maar is vanwege de mogelijkheden tot misbruik niet onomstreden. Na het Estro-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie ('HvJ') is de pre-pack daarom vrijwel niet meer toegepast[1]. De nieuwste ontwikkeling van de pre-pack is het op 28 april 2022 gewezen Heiploeg-arrest, vernoemd naar de gelijknamige Nederlandse garnalenleverancier[2]. Het HvJ biedt in dit arrest wederom de mogelijkheid tot het uitvoeren van een pre-pack, zij het onder strenge voorwaarden. Robert van Faassen en Daan Loozeman bespreken in dit artikel zowel de pre-pack als het Heiploeg-arrest.
Allereerst wordt ingegaan op het mechanisme van de pre-pack. Daarbij wordt eveneens het ontstaan en tijdelijk verdwijnen van de pre-pack behandeld. Vervolgens wordt het feitencomplex van de Estro-zaak besproken en wordt het Heiploeg-arrest behandeld. Afsluitend wordt gereflecteerd op de toekomst van de pre-pack.
De pre-pack
Het hoofddoel van het faillissementsrecht is de verdeling van het vermogen van de failliete schuldenaar ten behoeve van zijn crediteuren[3]. Bij deze verdeling wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijke verhaalsopbrengst. Over het algemeen wordt het realiseren van deze verhaalsopbrengst bemoeilijkt door twee factoren: i) de waarde van de te verkopen activa is hoger, indien deze going concern wordt verkocht[4] en ii) de waarde van de activa vermindert als gevolg van het faillissement. Het publiekelijke karakter van een insolventieprocedure brengt namelijk met zich dat bijvoorbeeld leveranciers de relatie opzeggen en klanten vertrouwen verliezen, waardoor de goede naam van de vennootschap schade lijdt[5]. Het mechanisme van de pre-pack beperkt de gevolgen van de voornoemde factoren.
De pre-pack kent een informele en formele variant en komt kort gezegd neer op het volgende. Een schuldenaar die voorziet dat hij zijn faillissement zal moeten aanvragen, neemt contact op met de rechtbank en informeert naar de beoogd curator en beoogd rechter-commissaris. Bij een informele pre-pack neemt de schuldenaar contact op met de beoogd curator en sluiten zij een overeenkomst van opdracht, waarin zij hun verhouding nader vormgeven[6]. Bij een formele pre-pack benoemt de rechtbank in het kader van de behandeling van de faillissementsaanvraag een deskundige in de persoon van de beoogd curator[7]. In beide gevallen onderzoekt de beoogd curator of voldaan is aan de vereisten voor een faillissement en of er mogelijkheden zijn voor voortzetting van de onderneming. Daarna bereidt hij een doorstart voor. Vaak vindt hierbij afstemming plaats met de beoogd rechter-commissaris, om de kans te vergroten dat de doorstart doorgang vindt.[8] Nadat de doorstart is voorbereid en het faillissement is uitgesproken, wordt de doorstart na toestemming van de rechter-commissaris geformaliseerd[9]. Na het uitvoeren van alle handelingen die nodig zijn om de doorstart te realiseren, is de pre-pack een feit.
De pre-pack kent in Nederland een turbulente ontstaansgeschiedenis. Deze uit het Verenigd Koninkrijk overgewaaide herstructureringsvorm werd in 2011 enthousiast ontvangen[10] en is vanaf eind 2011 door het merendeel van de rechtbanken toegepast[11]. Amper twee jaar later is het wetsvoorstel Wet continuïteit ondernemingen I (‘WCO I’) ter consultatie aangeboden en dit voorstel is op 21 juni 2016 door de Tweede Kamer aangenomen[12]. De pre-pack stuitte echter al snel op kritiek[13]. Critici van de pre-pack merken op dat een wettelijke basis voor de pre-pack ontbreekt, dat sprake is van een gebrek aan transparantie en – het belangrijkste tegenargument - dat voorbij wordt gegaan aan de ontslagbescherming van werknemers[14].
De regels voor de bescherming van werknemers bij de overgang van onderneming zijn namelijk niet van toepassing in faillissement[15]. Het Nederlandse recht wijkt op dit punt subtiel af van het Europese recht. Het Nederlandse recht vereist voor het niet van toepassing zijn van de ontslagbescherming namelijk enkel dat de werkgever op het moment van de doorstart in staat van faillissement verkeert. Het vereiste van artikel 5 Richtlijn 2001/23/EG (de "Richtlijn") is strikter. De ontslagbescherming van werknemers bij een doorstart vanuit faillissement wordt daarin slechts prijsgegeven onder de volgende cumulatieve voorwaarden[16]:
- de verkoper is verwikkeld in een faillissementsprocedure;
- met het oog op de liquidatie van zijn vermogen;
- onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie (bijvoorbeeld een curator).
Bij de pre-pack wordt de onderneming na het ontslag van alle werknemers formeel verkocht vanuit faillissement. Het ontslag van de werknemers is noodzakelijk, omdat de rechtspersoon waarmee zij een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan wordt geliquideerd. De kans is groot dat een deel van de werknemers opnieuw een arbeidsovereenkomst aangaat met de doorstartende partij, maar naar verwachting slechts tegen voor de doorstarter voordelige voorwaarden. De personeelskosten zullen bij een onderneming doorgaans een van de grootste kostenposten zijn en zullen na een pre-pack aanzienlijk zijn afgenomen. Door een pre-pack stijgt de waarde van de onderneming volgens critici daarom ten koste van de werknemers. Zij stellen dat een pre-pack dan ook niet is gericht op een faillissement maar dat feitelijk sprake is van een overgang van onderneming die een besparing van kosten beoogt. De ontslagbescherming van werknemers zou volgens critici bij een dergelijke overgang onverkort gelden[17].
Nadere analyse van Estro
Het HvJ schaart zich in het Estro-arrest achter deze critici door te oordelen dat de beschermingsbepalingen voor werknemers van kracht blijven, indien de overgang van een onderneming plaatsvindt in het kader van een tijdens de pre-pack volledig voorbereide overname die direct na het uitspreken van het faillissement is uitgevoerd[18]. De pre-pack stuit in deze zaak af op vereiste 2 en 3 van de voornoemde opsomming. Het pre-packfaillissement van Estro is volgens het HvJ namelijk niet gericht op liquidatie van het vermogen van de failliet, maar op voortzetting van de onderneming. Dat eveneens sprake is van maximalisatie van het te verdelen vermogen, doet daar niet aan af omdat het zwaartepunt in dit geval ligt bij de voortzetting van de onderneming. Voorts oordeelt het HvJ dat geen sprake is van (voldoende) toezicht op de insolventieprocedure door een bevoegde overheidsinstantie[19]. De fase voor faillissement waarin de pre-pack wordt voorbereid mist namelijk een wettelijke grondslag die enig toezicht door een overheidsinstantie zou rechtvaardigen. Dit laatste oordeel berust mogelijk op een onvolledig beeld van het HvJ van het Nederlandse faillissementsrecht, zoals later zal blijken uit het Heiploeg-arrest. Een nadere toelichting van de Hoge Raad op de rol van beoogd curator en beoogd rechter-commissaris doet het HvJ namelijk van gedachten veranderen. Wij zullen onze analyse van het Estro-arrest gezien het voorgaande beperken tot het tweede vereiste van artikel 5 lid 1 Richtlijn.
Het HvJ overweegt in het Estro-arrest dat een faillissementsprocedure is gericht op de voortzetting van de onderneming in plaats van op liquidatie, indien zij is bedoeld om het operationele karakter van de onderneming of van de levensvatbare onderdelen daarvan veilig te stellen. Een procedure die de liquidatie van het vermogen beoogt, zorgt daarentegen voor een zo hoog mogelijke uitbetaling aan de gezamenlijke schuldeisers. Beiden kunnen overlappen[20]. In onze optiek liggen de volgende feiten ten grondslag aan het oordeel in Estro dat sprake is van een faillissement gericht op voortzetting en niet op liquidatie.
Estro Groep B.V. heeft voorafgaand aan de doorstart gelijktijdig een plan A (investeringsronde) en plan B (pre-pack) opgesteld om de onderneming te kunnen behouden. Nadat plan A niet haalbaar bleek, heeft Estro geopteerd voor de pre-pack. Bij het opstellen van plan B is enkel H.I.G. Capital - een groepsvennootschap van de aandeelhouder van Estro – aangemerkt als potentiële koper en is gedetailleerd geanalyseerd welke kostenbesparingen Estro zou moeten doorvoeren voor een rendabele bedrijfsvoering. Na de aanstelling van een beoogd curator heeft slechts beperkt verkenning van de markt plaatsgevonden[21] en is een doorstart gerealiseerd voor rekening van H.I.G. Capital met de door haar opgerichte vennootschap Smallsteps B.V[22]. Voorts zijn bestuurders van Estro bij de doorstart mee over gegaan naar Smallsteps. De activiteiten zijn daardoor in essentie niet van eigenaar gewisseld en worden bestuurd door dezelfde personen. Gelet op het voorgaande is het HvJ van mening dat de pre-pack van Estro primair is gericht op het behoud van de onderneming en subsidiair op een zo hoog mogelijke uitkering aan de gezamenlijke crediteuren. Het HvJ weegt daarin niet mee dat de doorstart zoals deze uiteindelijk is vormgegeven, eveneens de hoogst mogelijke opbrengst heeft gerealiseerd.
Het Estro-arrest was het eerste richtinggevende arrest ten aanzien van de pre-pack. Hieruit werd in de literatuur veelal opgemaakt dat de pre-pack onverenigbaar zou zijn met de Richtlijn, waardoor de uitvoering in de praktijk niet langer mogelijk zou zijn[23]. De geschiedenis leert ook dat het mechanisme van de pre-pack vanwege zijn onzekere gevolgen nauwelijks meer is toegepast na het Estro-arrest. De Hoge Raad zag in de Heiploeg-zaak echter gelegenheid om de pre-pack opnieuw aan het HvJ voor te leggen. In het Heiploeg-arrest behandelt het HvJ nagenoeg dezelfde materie als in het Estro-arrest, maar komt het vanwege het uiteenlopende feitencomplex tot een andere conclusie.
Het Heiploeg-arrest
De Hoge Raad heeft op 17 april 2020 twee prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. In de eerste vraag legt de Hoge Raad aan het HvJ voor of de pre-pack van Heiploeg is gericht op een liquidatie van de vennootschap of een voortzetting van de onderneming. De tweede vraag ziet op het al dan niet aanwezige toezicht door bevoegde autoriteiten. In de begeleidende tekst zet de Hoge Raad uitgebreid uiteen waarom de ontslagbescherming bij een pre-pack – anders dan het HvJ oordeelt in de Estro-zaak – in zijn optiek niet in alle gevallen moet worden gehandhaafd[24].
Bij de pre-pack van Heiploeg is de faillissementsprocedure volgens de Hoge Raad namelijk daadwerkelijk gestart met het oog op de liquidatie van het vermogen. Hieraan doet niet af dat reeds voor het faillissement is onderhandeld met geïnteresseerde partijen over een going concern verkoop. Het belang van een pre-pack werd namelijk ingegeven door het feit dat een going concern verkoop niet langer mogelijk zou zijn indien het productieproces met meer dan één dag zou worden onderbroken. Het afbreukrisico van het stilleggen van de onderneming en het bijbehorende verlies van verkoopwaarde was daardoor significant. Voorts is de Hoge Raad van mening dat sprake is van toezicht door een bevoegde overheidsinstantie. De overeenkomst met de doorstartende partij is namelijk pas gesloten in de nacht nadat het faillissement is uitgesproken. De curatoren waren op dat moment als enigen bevoegd om namens Heiploeg op te treden en hadden bovendien voor het sluiten van de overeenkomst de toestemming nodig van de inmiddels ook benoemde rechter-commissaris. De overeenkomst is daarmee gesloten onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie.
Het HvJ komt in het Heiploeg-arrest tot de conclusie dat de pre-pack zoals die door Heiploeg is uitgevoerd, voldoet aan de eisen van het Europese recht[25]. Het HvJ maakt daarbij het voorbehoud dat aan het Heiploeg-arrest andere feiten ten grondslag liggen dan aan het Estro-arrest. Andere feiten leiden logischerwijs tot een andere beoordeling. Dat neemt niet weg dat het Heiploeg-arrest meer inzicht geeft in het grijze gebied van de pre-pack.
Gericht op liquidatie?
Het HvJ stelt in het Heiploeg-arrest vast dat ten tijde van de start van de pre-packprocedure de insolventie van de Heiploeg onafwendbaar was, dat zowel de faillissementsprocedure als de pre-packprocedure die daaraan voorafging de liquidatie van het vermogen van Heiploeg beoogden en dat het faillissement inmiddels ook is uitgesproken. Daarnaast ging het bij de doorstart van Heiploeg om een doorstart van het gehele concern, in plaats van een onderdeel daarvan (wat bij Estro het geval was). Het primaire doel van de pre-pack van Heiploeg, is volgens het HvJ dan ook om de hoogst mogelijke opbrengst voor de gezamenlijke schuldeisers te behalen[26]. De bepalingen voor werknemersbescherming zijn volgens het HvJ niet van toepassing, op het moment dat het primaire doel van de pre-pack is gelegen in het behalen van een zo hoog mogelijke verhaalsopbrengst en in het kader daarvan een going concern doorstart wordt gerealiseerd. Dat geldt ook op het moment dat de doorstart reeds voor faillissement wordt voorbereid.
Toezicht door bevoegde instanties?
Het HvJ oordeelt met betrekking tot het toezicht door de bevoegde instanties in het Heiploeg-arrest anders dan in het Estro-arrest. Zo overweegt het dat sprake is van toezicht door een bevoegde overheidsinstantie, omdat de beoogd curator en de beoogd rechter-commissaris door de bevoegde rechter worden benoemd en deze rechter niet alleen hun taken omschrijft, maar ook vanaf de faillietverklaring toezicht uitoefent op de uitvoering van die taken. Daarbij speelt mee dat de definitieve overgang van onderneming pas plaatsvindt na definitieve benoeming van beide actoren, die na faillietverklaring nog steeds kunnen afzien van de doorstart als dit niet in het belang van de gezamenlijke crediteuren blijkt te zijn. In de praktijk achten wij het niet reëel dat een curator op het laatste moment nog afziet van een vrijwel volledig voorbereide transactie, gelet op de gevolgen daarvan voor de doorstartende partij, de crediteuren en mogelijk de curator. Afsluitend acht het HvJ relevant dat de curator aansprakelijk is voor de handelingen die hij heeft verricht ter voorbereiding van de pre-pack, reeds voordat hij definitief is benoemd als curator. Onder de voornoemde omstandigheden acht het HvJ dan ook aannemelijk dat sprake is van voldoende toezicht. Wij achten met name de richtinggevende uitleg van de Hoge Raad over de Nederlandse faillissementsprocedure doorslaggevend bij dit oordeel van het HvJ.
Ontbreken wettelijk kader
Gelet op het voorgaande lijkt het HvJ artikel 5 van de Richtlijn zo uit te leggen dat een pre-pack onder deze reikwijdte valt, waardoor de pre-pack wederom kan worden toegepast door de praktijk. Daarvan is vooralsnog echter geen sprake. Het HvJ voegt namelijk de voorwaarde toe dat de pre-pack wettelijk is vastgelegd om rechtsonzekerheid te voorkomen. Hoewel het wetsvoorstel WCO I reeds in 2016 is aangenomen door de Tweede Kamer, is de behandeling in de Eerste Kamer tot op heden aangehouden. De Eerste Kamer zal het wetsvoorstel WCO I gezamenlijk met het wetsvoorstel Wet overgang van onderneming in faillissement (‘WOVO’) behandelen[27]. Het wetsvoorstel WOVO is ter internetconsultatie voorgelegd en zal naar verwachting worden ingediend als de rechtsregels van het Heiploeg-arrest hierin kunnen worden verwerkt. De Nederlandse faillissementswet ontbeert daarom vooralsnog een regeling op basis waarvan de pre-pack weer kan worden uitgevoerd.
Conclusie
Door middel van een pre-pack kan een doorstart voor faillissement worden voorbereid, zodat deze direct na faillissement kan worden uitgevoerd. Hiermee wordt beoogd om schade te voorkomen die gepaard gaat met een faillissement. Na het in 2017 gewezen Estro-arrest leek de pre-pack niet langer een betrouwbare optie om een succesvolle doorstart te realiseren. Daarin komt verandering door het op 28 april 2022 gewezen Heiploeg-arrest. Op basis van twee prejudiciële vragen van de Hoge Raad biedt het HvJ handvatten voor het uitvoeren van een pre-pack.
Het HvJ oordeelt dat geen sprake is van de reguliere werknemersbescherming bij overgang van onderneming, indien de pre-pack wordt uitgevoerd onder toeziend oog van een (beoogd) rechter-commissaris met als doel het verkrijgen van een zo hoog mogelijke verhaalsopbrengst voor de gezamenlijke crediteuren. Voorts bepaalt het HvJ dat een pre-pack slechts op voornoemde wijze kan worden uitgevoerd, als deze is vastgelegd in een wettelijke regeling. Deze wettelijke basis ontbreekt vooralsnog in het Nederlandse (faillissements)recht. Aangezien de behandeling van het wetsvoorstel WCO I tot nader order is opgeschort door de Eerste Kamer, is het onduidelijk wanneer deze wettelijke basis kan worden verwacht.
Het door het HvJ gehanteerde criterium is zonder nadere duiding in de praktijk echter lastig toe te passen. In onze optiek verleent het HvJ geen algehele goedkeuring aan de praktijk van het gebruik van de pre-pack. In plaats daarvan lijkt het HvJ per pre-pack een toetsing voor te schrijven, waarin per geval dient te worden beoordeeld of het faillissement is gericht op liqidatie of voortzetting. Het zal in veel gevallen onduidelijk zijn of een pre-pack primair is gericht op het behalen van een zo hoog mogelijke waarde voor de gezamenlijke crediteuren of een voortzetting van de onderneming, zeker in situaties waar beiden hand in hand gaan. Wij verwachten dat daarvan in meer gevallen sprake zal zijn dan het HvJ nu beoogt. De arresten van het HvJ bieden enkele handvatten om het onderscheid tussen een voortzetting en liquidatie te kunnen maken, maar nog onvoldoende om het kantelpunt tussen beide te kunnen vaststellen. De onzekerheid omtrent de pre-pack kan zonder heldere wettelijke regeling dan ook voortduren.
Het is aan de wetgever om de beperkte aanknopingspunten de komende tijd om te zetten in wetgeving die aansluit bij de rechtspraak van het HvJ. Daarbij dient zorgvuldig te worden vastgelegd onder welke voorwaarden een pre-pack is geoorloofd, zodat een werkbare regeling voor de praktijk kan ontstaan. Het is dan ook nog te vroeg om te oordelen over de toekomst van de pre-pack, maar het Heiploeg-arrest geeft de pre-pack in ieder geval een nieuwe kans.
[1] HvJ EU 22 juni 2017, C-126/16, ECLI:EU:C:2017:489, r.o. 48 (Estro of FNV/Smallsteps).
[2] HvJ EU 28 april 2022, C-237/20, ECLI:EU:C:2022:321 (Heiploeg).
[3] N.J. Polak en N.B. Pannevis, Insolventierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 3.
[4] ‘Going concern’ is een Engelse term die wordt gebruikt bij de waardebepaling van een onderneming. Er wordt van uitgegaan dat het bedrijf blijft bestaan, waardoor de activa bij elkaar blijven en hiermee winst kan worden gerealiseerd. Dit verhoogt de waarde van de vanuit een doorstart te verkopen onderneming.
[5] A.M. Mennens, Het dwangakkoord buiten surseance en faillissement (Serie Onderneming en Recht, nr. 118, 2020), Deventer: Wolters Kluwer 2020, p. 38-39.
[6] J.R. Hurenkamp, De pre-pack in de praktijk; een analyse van 48 faillissementen waarin de aanwijzing van een beoogd curator heeft plaatsgevonden, Amersfoort: Celsus juridische uitgeverij 2014, p. 9.
[7] N.J. Polak en N.B. Pannevis, Insolventierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 580.
[8] J.R. Hurenkamp, De pre-pack in de praktijk; een analyse van 48 faillissementen waarin de aanwijzing van een beoogd curator heeft plaatsgevonden, Amersfoort: Celsus juridische uitgeverij 2014, p. 9.
[9] N.J. Polak en N.B. Pannevis, Insolventierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 581.
[10] N.W.A. Tollenaar, ‘Faillissementsrechters in Nederland: geef ons de pre-pack!’, TvI 2011/23, paragraaf 6.2.
[11] Van de elf rechtbanken in Nederland weigerden de rechtbanken Limburg (voorheen Rb. Maastricht) en Midden-Nederland de pre-pack toe te passen vanwege het ontbreken van een wettelijke regeling (J. Achterberg, ‘De geruisloze triomftocht van de stille bewindvoerder’, blog van 3 mei 2018 op www.kvdl.com en Rb. Maastricht 22 november 2012, ECLI:NL:RBMAA:2012:BY4595, r.o. 2.1, JOR 2012/63 m.nt. J.J. van Hees).
[12] Kamerstukken II 2014/15, 34218, 2 (Wet Continuïteit Ondernemingen I).
[13] W.J.M. van Andel, ‘Stop met de pre-pack’, TvI 2014/37.
[14] A. van Hees, ‘Pre-packen voor de werknemers?’, TvI 2016/18, p. 134-136.
[15] Art. 3 lid 1 en 4 lid 1 Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen en art. 7:666 sub a BW.
[16] Art. 5 lid 1 Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen.
[17] Art. 7:663 BW. Zie ook A. van Hees, ‘Pre-packen voor de werknemers?’, TvI 2016/18, p. 134-136.
[18] HvJ EU 22 juni 2017, C-126/16, ECLI:EU:C:2017:489 (Estro of FNV/Smallsteps).
[19] Art. 5 lid 1 Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen.
[20] HvJ EU 22 juni 2017, C-126/16, ECLI:EU:C:2017:489, r.o. 48 (Estro of FNV/Smallsteps).
[21] M.R. van Zanten, It takes Smallsteps to pre-pack, in: E.J.R. Verwey, M.A. Broeders & Ph.W. Schreurs (red.), De curator en het personeel (INSOLAD Jaarboek 2018), Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 34-36.
[22] HvJ EU 22 juni 2017, C-126/16, ECLI:EU:C:2017:489, r.o. 16-22 (Estro of FNV/Smallsteps).
[23] M.R. van Zanten, It takes Smallsteps to pre-pack, in: E.J.R. Verwey, M.A. Broeders & Ph.W. Schreurs (red.), De curator en het personeel (INSOLAD Jaarboek 2018), Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 54.
[24] HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:753, r.o. 3.8-3.10.
[25] HvJ EU 28 april 2022, C-237/20, ECLI:EU:C:2022:321 (Heiploeg).
[26] HvJ EU 28 april 2022, C-237/20, ECLI:EU:C:2022:321, r.o. 44-48 (Heiploeg).
[27] Reactie Commissie Justitie & Veiligheid van de Eerste Kamer van 18 juni 2019 (Korte aantekeningen vergadering commissie Justitie en Veiligheid (J&V) van 18 juni 2019 - Eerste Kamer der Staten-Generaal). Zie voor het wetsvoorstel Wet overgang van onderneming in faillissement Overheid.nl | Consultatie Wet overgang van onderneming in faillissement (internetconsultatie.nl).