De Ondernemingskamer oordeelde in de Vidrea-beschikking uit 2020 dat het handelen van de curator in beginsel geen onderwerp van enquête kan zijn. Op die hoofdregel formuleerde de Ondernemingskamer toen een uitzondering: als de curator de onderneming van de gefailleerde voortzet kan het handelen van de curator wél onderwerp zijn van een enquête. In de Lightyear-beschikking verduidelijkt de Ondernemingskamer wanneer er (geen) sprake is van een voortzetting van de onderneming.
Lightyear was een veelbelovende startup die door zonne-energie aangedreven elektrische auto’s produceerde. Lightyear maakte deel uit van een grotere groep vennootschappen, de Lightyear-groep. Mede door de hoge uitgaven per maand waarmee de ontwikkeling van de technologieën gepaard ging, failleerden verschillende vennootschappen van de Lightyear-groep. Van Oeijen werd benoemd tot curator van een operationele vennootschap en een houdstervennootschap. Van Ingen werd benoemd tot curator van Friends of Lightyear, het investeringsvehikel van de Lightyear-groep.
Teneinde een gedeeltelijke doorstart mogelijk te maken, verkocht Van Oeijen activa en aandelen van enkele (dochter)vennootschappen. Van Ingen verwijt Van Oeijen dat hij (als curator) met de verkoop onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het investeringsvehikel, terwijl het bestuur van de Lightyear-groep voor zichzelf wel een (aandelen)belang had veiliggesteld. Mede om die reden verzocht Van Ingen de Ondernemingskamer om een enquêteonderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken binnen de Lightyear-groep.
De Ondernemingskamer oordeelde al in de Vidrea-beschikking uit 2020 dat het handelen van de curator in beginsel geen onderwerp van enquête kan zijn, omdat het handelen van de curator niet aan de onderneming kan worden toegerekend. Toezicht op het handelen van de curator is voorbehouden aan de rechter-commissaris, bij wie schuldeisers en rechtspersonen op grond van art. 69 Fw hun bezwaren kunnen uiten. De Ondernemingskamer formuleerde op die hoofdregel een uitzondering: als de curator de onderneming van de gefailleerde voortzet op grond van artikel 98 Fw, kan het handelen van de curator wél aan de onderneming worden toegerekend en dus onderwerp zijn van een enquêteonderzoek.
De vraag rijst of het verkopen van aandelen en activa, zoals curator Van Oeijen heeft gedaan, kan worden gezien als ‘voortzetting van de onderneming’ als bedoeld in artikel 98Fw. Naar het oordeel van de Ondernemingskamer is dat niet het geval. De Ondernemingskamer oordeelt dat de wijze waarop en de voorwaarden waaronder curator Van Oeijen een gedeeltelijke doorstart van de Lightyear-groep mogelijk heeft gemaakt geen onderwerp van enquête kan zijn. De controle daarop is namelijk exclusief geregeld in de Faillissementswet en vindt plaats door de rechter-commissaris. De Ondernemingskamer komt daarom tot het oordeel dat nu het handelen van de curator geen onderdeel kan zijn van een enquêteonderzoek, het gemaakte verwijt niet kan bijdragen aan het oordeel dat er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken binnen de Lightyear-groep.