De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft vandaag in een tweetal uitspraken besloten de zogenaamde 'grondentrechter' in bestuursrechtzaken (met uitzondering van omgevingsrecht zaken) te verlaten. Tot vandaag konden nieuwe bezwaren tegen een besluit (nieuwe beroepsgronden) in hoger beroep niet meer worden aangevoerd als deze niet al bij de bestuursrechter aan de orde waren gekomen. Vanaf vandaag kunnen nieuwe gronden in beginsel voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd.
Algemeen bestuursrecht: geen grondentrechter meer
In de uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:363 heeft appellante een huisvestingsvergunning aangevraagd, die nodig was om in een specifieke Rotterdamse buurt te mogen wonen. Het bevoegd gezag heeft de huisvestingsvergunning geweigerd onder verwijzing naar gemeentelijk beleid. Pas in hoger beroep werd door appellante (voor het eerst) aangevoerd dat het beleid discriminerend van karakter is en dat zij wel in aanmerking komt voor een huisvestingsvergunning. De Afdeling zou voorheen, op basis van de grondentrechter, de nieuwe beroepsgrond van appellante buiten beschouwing moeten laten. De Afdeling was van alle hoogste bestuursrechters de enige die de grondentrechter nog (strikt) toepaste.
De Afdeling heeft in deze zaak aanleiding gezien om te oordelen dat in het belang van de rechtseenheid tussen de hoogste bestuursrechters en rechtsbescherming een andere benadering dan de ‘grondentrechter’ in de toekomst zal worden aangehouden. Dit betekent dat het beroep van de Rotterdamse inwoonster op het discriminerende karakter van het gemeentelijke beleid inhoudelijk is beoordeeld door de Afdeling. Deze uitspraak biedt dus ruimere rechtsbescherming dan voorheen het geval was.
Omgevingsrecht: wel een grondentrechter, tenzij
De Afdeling maakt een belangrijke uitzondering op het verlaten van de grondentrechter. Deze geldt namelijk nog wel in het omgevingsrecht. Alleen als is uitgesloten dat het toestaan van één of meer nieuwe gronden in hoger beroep leidt of kan leiden tot benadeling van derde-belanghebbenden, kan de bestuursrechter een uitzondering maken op dat uitgangspunt. Voor zaken die vallen onder de Crisis- en herstelwet (Chw) geldt dat de grondentrechter altijd moet worden toegepast. Deze uitzondering is volgens de Afdeling nodig omdat in het omgevingsrecht vaak derden betrokken zijn, aan wie ook rechtszekerheid toekomt. Als in hoger beroep plotseling nieuwe (hoger) beroepsgronden inhoudelijk kunnen worden beoordeeld, dan kunnen deze derden dit niet zien aankomen en kunnen zij worden benadeeld.
In de zaak ECLI:NL:RVS:2022:362 was een omgevingsvergunning aangevraagd door een pluimveebedrijf te Geerdijk voor het vervangen van een stalinrichting voor legkippen naar een volière-huisvesting. In hoger beroep zijn, door tegenstanders van dit plan, voor het eerst gronden aangevoerd over volksgezondheid en duurzaamheid. In deze zaak oordeelt de Afdeling dat het een omgevingsrechtelijke zaak betreft en dat een dreigende benadeling van een derde en van het pluimveebedrijf die de vergunning heeft aangevraagd aan de orde is, als deze beroepsgronden inhoudelijk worden beoordeeld. Bovendien is niet aannemelijk dat de tegenstanders van de omgevingsvergunning deze gronden niet al eerder bij de rechtbank aan de orde hadden kunnen stellen. De Afdeling beperkt zich daarom in hoger beroep tot beoordeling van de gronden die zijn gericht tegen de overwegingen van de rechtbank.
Een overzicht van wat de Afdeling als omgevingsrechtelijke zaken aanmerkt is te vinden in de uitspraak. Op dat soort zaken is de grondentrechter nog wel van toepassing.
Goede procesorde als grens
Het verlaten van de grondentrechter houdt niet in dat in hoger beroep steeds maar nieuwe gronden naar voren kunnen worden gebracht. Zeker niet als die ook eenvoudig bij de bestuursrechter in beroep (eerste aanleg) aan de orde hadden kunnen komen. De bestuursrechter zal moeten opletten of een inhoudelijke bespreking van de in een (te) laat stadium naar voren gebrachte gronden van de zaak tot onaanvaardbare vertraging van de procedure leidt. Dit kan onaanvaardbaar zijn in het licht van de belangen van partijen en een goede rechtspleging, ofwel de goede procesorde. De goede procesorde kan dus in de weg staan aan het inhoudelijk bespreken van de nieuwe gronden. Het is daarom nog altijd verstandig om bezwaren tegen een besluit zo vroeg mogelijk aan de orde te stellen.