Recent heeft de tuchtrechter bevestigd dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake is als een advocaat handelt in de hoedanigheid van curator (ECLI:NL:TADRSHE:2023:94)
Als bij de tuchtrechter wordt geklaagd over het handelen van een advocaat in een andere hoedanigheid dan advocaat, bijvoorbeeld die van curator, wordt door de tuchtrechter getoetst of de advocaat zich zodanig gedragen heeft dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. In dat geval kan sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Een voorbeeld daarvan is een uitspraak van het hof van discipline van 26 oktober 2020 [link: ECLI:NL:TAHVD:2020:207].
Als een advocaat handelt in hoedanigheid van curator brengt deze maatstaf mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. De redenen hiervoor zijn volgens de tuchtrechter dat een curator bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangen moet behartigen en hij bij het nemen van zijn beslissingen, die vaak geen uitstel kunnen lijden, ook rekening behoort te houden met belangen van maatschappelijke aard. Verder speelt een rol dat de curator zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechter-commissaris en dat het in de eerste plaats aan die rechter-commissaris is om te beslissen of het handelen van de curator zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd.
Dit betekent echter niet dat een curator nooit tuchtrechtelijk verwijtbaar kan handelen. De onderhavige uitspraak illustreert dit. In deze uitspraak heeft de raad van discipline een advocaat-curator berispt. De reden daarvoor was dat de advocaat-curator gedurende vijftien maanden niet had gereageerd op berichten van een partij die – naar eigen zeggen – in opdracht van de curator kosten had gemaakt. De curator reageerde pas toen deze partij bij de rechter-commissaris klaagde, waardoor de kwestie onder de aandacht van de curator werd gebracht. De raad oordeelde dat het stilzwijgen van de curator tuchtrechtelijk verwijtbaar was. Ook oordeelde de raad dat de curator in zijn reactie aan de in zijn opdracht handelende partij niet slechts kon aangeven dat hij niet zou betalen. Hij had die weigering om te betalen moeten onderbouwen.