Blog 3 Wet open overheid (Woo): Welke (bestuurs-)organen, instellingen, diensten of bedrijven vallen onder de Wet open overheid?

Aangemaakt: 13 juli 2023

Blog 3 Wet open overheid (Woo): Welke (bestuurs-)organen, instellingen, diensten of bedrijven vallen onder de Wet open overheid?

Iedereen kan op grond van de Wet open overheid (Woo) een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan, of tot een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling. Voor Woo-verzoekers, maar ook voor organen of instellingen die een Woo-verzoek ontvangen, kan het lastig zijn om te beoordelen wanneer sprake is van een ‘bestuursorgaan’ of van ‘een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling’. Hier ontstaat dan ook regelmatig discussie over.

In deze bijdrage wordt daarom besproken (i) hoe een bestuursorgaan te herkennen is, en (ii) welke omstandigheden relevant zijn voor beantwoording van de vraag of sprake is van een ‘onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling.

Hoe zijn bestuursorganen te herkennen?

De Woo is in de eerste plaats van toepassing op bestuursorganen.[1] Daar kunnen dus Woo-verzoeken worden ingediend. Centrale en decentrale overheidsorganen die op grond van het publiekrecht in het leven zijn geroepen worden aangemerkt als zogenaamde a-organen.[2] Denk bijvoorbeeld aan de gemeenteraad of het college van burgemeester & wethouders van een gemeente, het college van gedeputeerde staten van een provincie, de Ministers van de verschillende Nederlandse ministeries, maar ook aan de raad van bestuur van bepaalde openbare ziekenhuizen of het college van bestuur van een openbare universiteit, die op grond van de wet in het leven zijn geroepen en aan wie publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.

Andere type bestuursorganen zijn zogenaamde b-organen: organisaties die alleen bestuursorgaan zijn voor zover ze een publieke taak uitoefenen.[3] Van het uitoefenen van een publieke taak kan sprake zijn als er door een b-orgaan een besluit wordt genomen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, of als er regelingen worden vastgesteld die externen binden. Een klassiek voorbeeld is de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) die op grond van de Wegenverkeerswet belast is met het afgeven van rijvaardigheidsverklaringen.[4]

De Woo bepaalt dat als een Woo-verzoek ziet op informatie die bij een ander bestuursorgaan berust, het orgaan dat het Woo-verzoek heeft ontvangen dat verzoek in beginsel[5] moet doorzenden aan het juiste bestuursorgaan.[6] Mocht blijken dat het Woo-verzoek wel bij het juiste orgaan is ingediend, maar deze de informatie niet kan verschaffen (het orgaan had de informatie moeten hebben, maar heeft deze niet), dan moet het bestuursorgaan de informatie opvragen bij degene die over de informatie beschikt.[7] Let wel: dat kan dus ook een organisatie zijn die géén bestuursorgaan is, zoals een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling.

Woo-verzoek bij onder verantwoordelijkheid van bestuursorgaan werkzame instelling

Voor beantwoording van de vraag of er sprake is van ‘onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzaam zijn’ is naar vaste rechtspraak van belang in hoeverre de instelling, dienst of het bedrijf zich dient te richten naar opdrachten of aanwijzingen van een bestuursorgaan.[8] Dit kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld de statuten van de instelling, dienst of bedrijf of een door het bestuursorgaan en de instelling gesloten overeenkomst. Als daar niet uit volgt dat een bestuursorgaan (in dit voorbeeld de minister van VWS) zeggenschap heeft over de instelling, dienst of bedrijf en de wijze waarop zij hun werk uitvoeren, dan is geen sprake van ‘onder verantwoordelijkheid van werkzaam zijn’.[9]

Een recent voorbeeld van hoe nauw het onderscheid tussen wel of geen zeggenschap luistert, is te vinden in een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)  van 8 maart 2023. In deze zaak stond ter discussie in hoeverre onderzoekslaboratoria, die onderzoek uitvoerden ten behoeve van het RIVM, beschouwd konden worden als instelling, dienst of bedrijf werkzaam onder verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Er was een Wob-verzoek ingediend bij de minister van VWS, maar gericht aan het RIVM. Verzoeker had gevraagd om openbaarmaking van bepaalde onderzoeksgegevens in verband met het SARS-CoV-2 virus. De minister heeft, naar aanleiding van het Wob-verzoek, informatie opgevraagd bij het RIVM. Het RIVM is een agentschap dat onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek verricht, maar volledig onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister van VWS valt.[10] Dit is dus een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling. Toen de minister constateerde dat de verzochte informatie zich niet ‘onder hem’ (niet op het ministerie en niet bij het RIVM) bevond, ontstond discussie over de vraag of de minister ook navraag had moeten doen bij drie laboratoria die onderzoek uitvoeren, te weten het analyseren van monsters op COVID-19. Betoogd werd dat het feit dat de minister de uitkomsten van die onderzoeken – uiteindelijk – gebruikte om COVID-beleid vast te stellen en dat daarom sprake was van een werkzaamheid onder verantwoordelijkheid van de minister. De Afdeling oordeelde echter anders. Eerst stelde de Afdeling vast dat de betreffende laboratoria privaatrechtelijke rechtspersonen zijn, waarin de Staat geen belangen heeft. Vervolgens overwoog de Afdeling dat uit de rechtsverhouding tussen de Staat en de laboratoria, vormgegeven in een Memorandum of Understanding, geen bevoegdheid voor de minister was vervat om aan de laboratoria opdrachten of aanwijzingen te geven. De Afdeling benadrukte dat centraal staat of de minister zeggenschap heeft over de laboratoria en niet of de informatie waar de laboratoria over beschikt voor het beleid van de minister van belang zou kunnen zijn. Gelet op de voorgaande omstandigheden was van dergelijk zeggenschap geen sprake. De minister hoefde dus geen onderzoek te doen bij de drie laboratoria.[11]

 

Bestuursorganen zijn gehouden om informatie elders op te vragen als bekend is dat die informatie zich onder een verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf bevindt. 

Een ander voorbeeld is te vinden in een uitspraak van 18 januari 2023. Enkel aandeelhouderschap van de (rijks)overheid (het zijn van aandeelhouder in een bedrijf of organisatie) is voor het aannemen van ‘werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan’ naar nationaal recht niet voldoende om van opdrachten en aanwijzingen te kunnen spreken.[12] In Europees verband kan dat anders zijn. Namelijk als het (Nederlandse) bedrijf of de dienst waar zich opgevraagde informatie bevindt taken of diensten uitvoert die voortvloeien uit een Europees verdrag of een Europese verordening die in Nederland is geïmplementeerd. Dan kan het naar Europees recht zijn dat de bevoegdheden van de overheid in hoedanigheid van enig aandeelhouder wel maken dat er sprake is van een bepaalde beïnvloeding op grond waarvan openbaarmaking van informatie kan worden verzocht. Zo volgde uit een recente uitspraak van de Raad van State dat het COVRA, dat taken en diensten uitvoert die verband houden met radioactief milieu (zoals geregeld in het Europees milieurechtelijke Verdrag van Aarhus), kan worden aangeduid als ‘overheidsinstantie’ in de zin van het Verdrag van Aarhus voor zover zij werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de ministers van I&W en Financiën.[13] Naar Europees milieurecht is een overheidsinstantie een entiteit die niet daadwerkelijk op autonome wijze kan bepalen hoe zij de haar toebedeelde milieutaken uitoefent als een (andere) overheidsinstantie het optreden van die entiteit op beslissende mate kan beïnvloeden.[14] Daarvan is in de situatie van het COVRA sprake, aldus de Raad van State. Uit de statuten van COVRA volgt dat de centrale overheid, in het bijzonder de minister van Financiën, directe invloed heeft op de benoeming en het ontslag van leidinggevende en toezichthoudende organen en dat bepaalde (ingrijpende) besluiten ter goedkeuring aan de overheid moeten worden voorgelegd.[15] Het voorgaande maakte dat het COVRA – op grond van Europees recht - niet daadwerkelijk autonoom is in haar keuze hoe zij milieutaken uitvoert. Naar Europese maatstaven - in combinatie gelezen met de Woo - brengt de kwalificatie van ‘overheidsorgaan’, in de zin van het Verdrag van Aarhus, derhalve met zich dat publieke informatie over radioactief afval kan worden opgevraagd bij het COVRA.

Afsluitend

Veelal zal voldoende duidelijk zijn of een instantie een (a- of b-) bestuursorgaan betreft, waar een Woo-verzoek kan worden ingediend. Er zijn daarentegen ook veel organisaties die deels of geheel onder verantwoordelijkheid van centrale en decentrale overheid werken. In die gevallen moet worden nagegaan of een bestuursorgaan zo vergaande zeggenschap heeft, dat redelijkerwijs niet meer kan worden gezegd dat de instelling, dienst of bedrijf op autonome wijze kan bepalen hoe zij haar werkzaamheden uitoefent. In de praktijk kan het voor Woo-verzoekers dus zinvol zijn om uit te zoeken wie uiteindelijk het bevoegde bestuursorgaan is, dat zeggenschap heeft over een instelling, dienst of bedrijf, en daar een Woo-verzoek in te dienen. Bestuursorganen zijn gehouden om informatie elders op te vragen als bekend is dat die informatie zich onder een verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf bevindt. Voor bestuursorganen is het zinvol om bij civiele betrekkingen met derden op voorhand duidelijke afspraken te maken over de vraag of er sprake is van zeggenschap, om te voorkomen dat dit bij een eventuele Woo-procedure onduidelijk is en daarover discussie ontstaat.

 

[1] Artikel 2.2 lid 1 onder a Woo.

[2] Artikel 1.1 lid 1 sub a Algemene wet bestuursrecht.

[3] Artikel 1.1 lid 1 sub b Algemene wet bestuursrecht.

[4] Zie artikel 113 Wegenverkeerswet jo hoofdstuk IV van het Reglement rijbewijzen

[5] Tenzij op voorhand duidelijk is dat het betreffende bestuursorgaan ook niet over de verzochte informatie beschikt. Zie ABRvS 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:922, r.ov. 4.5.4.

[6] Artikel 4.2 lid 1 Woo.

[7] Artikel 4.2 lid 2 Woo.

[8] ABRvS 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1723, r.ov. 6; ABRvS 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:658, r.ov. 5.

[9] ABRvS 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:922, r.ov. 4.5.3

[10] Artikel 2 lid 1 Wet op het RIVM.

[11] ABRvS 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:922, r.ov. 4.5.3

[12] ABRvS 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1723, r.ov. 6.2.

[13] ABRvS 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:184, r.ov. 11.

[14] ABRvS 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:184, r.ov. 68.

[15] ABRvS 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:184, r.ov. 69.