Bij problematische schulden kunnen vennootschapen bij gebrek aan baten vereenvoudigd worden ontbonden, ook wel ‘turboliquidatie’ genoemd. Hoewel deze vorm van ontbinding voordelen biedt, zijn daaraan ook risico’s verbonden voor de bestuurders van de ontbonden vennootschap. Een voorbeeld biedt onderstaande procedure, waarin de bestuurders wordt verweten dat zij de vennootschap door middel van turboliquidatie hebben ontbonden met als doel het verhaal van een crediteur te frustreren.
Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) is een stichting die toezicht houdt op de naleving van cao’s en de bevoegdheid heeft om vorderingen tot nakoming van cao-verplichtingen in te stellen. SNCU constateert na onderzoek bij een onderneming dat zij haar uitzendkrachten onvoldoende heeft betaald en eist daarom nabetaling aan de uitzendkrachten. De onderneming werkt echter niet mee aan het verzoek van SNCU en wordt in de tussentijd door middel van turboliquidatie ontbonden. SNCU kan haar vordering daarom niet meer op de onderneming verhalen. SNCU stelt de bestuurders aansprakelijk, omdat zij de ontbinding van de vennootschap volgens SNCU hebben gebruikt om verhaal door SNCU te frustreren. De bestuurders betwisten het verwijt van SNCU. Zij stellen dat al op een eerder moment was besloten de activiteiten van de vennootschap naar een andere vennootschap over te hevelen.
In deze zaak staat niet ter discussie dat de cao niet correct door de vennootschap is nageleefd en dat SNCU daarom een vordering op de vennootschap heeft. Het oordeel van de kantonrechter blijft daarom beperkt tot het oordeel of er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. De kantonrechter oordeelt dat onduidelijk is gebleven op grond waarvan is besloten om de vennootschap door middel van turboliquidatie te ontbinden. Anders dan de bestuurders stellen, oordeelt de kantonrechter dat in het geheel niet is onderbouwd dat al op een eerder moment is besloten om de activiteiten van de vennootschap over te hevelen. Het feit dat de bestuurders niet ter zitting zijn verschenen om een en ander toe te lichten, heeft onduidelijkheid gecreëerd die voor rekening en risico van de bestuurders komt. De kantonrechter is ook van oordeel dat door het niet inlichten van SNCU over de op handen zijnde ontbinding van de vennootschap, waardoor het voor SNCU onduidelijk bleef tot wie zij haar vordering moest richten, in ieder geval één van de bestuurders toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld. De kantonrechter oordeelt eveneens dat onweersproken door SNCU is gesteld dat de vennootschap op het moment dat SNCU haar vorderingen aan de vennootschap bekend maakte, de vennootschap voldoende middelen had om de benadeling te herstellen en de schadevergoeding te voldoen. De aangesproken bestuurder heeft de middelen daartoe echter niet aangewend.
Volgens de kantonrechter hebben de bestuurders met hun handelen bewerkstelligd dat de vennootschap haar wettelijke dan wel contractuele verplichtingen niet is nagekomen. De bestuurders kan daarvan een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt. De slotsom is dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nabetaling aan de uitzendkrachten. De bestuurders dienen bovendien een schadevergoeding te voldoen aan SNCU, omdat zij niet hebben meegewerkt aan haar diverse verzoeken.
De uitspraak vindt u hier: ECLI:NL:RBDHA:2023:22032, Rechtbank Den Haag, 10485469 RL EXPL 23-7379 (rechtspraak.nl).